Een week in woorden 3
zaterdag 4 februari 2017
Woensdag: Gedroomd. Ik ben in een hoge ruimte waar het gezellig is, en warm. Achterom kijkend, zie ik X zitten aan de grote tafel. Hij reikt mij zijn hand, ik reik hem de mijne en hij houdt hem lang vast. Glimlachend. Later vraag ik of ik met hem mee mag rijden, naar huis. Hij zegt ‘nee’ en begint aan een lange uitleg. Er staat een jonge vrouw bij die zich gedraagt of ze bij hem hoort. Roze jurk, roze schoentjes. En nog een vrouw, een vage vrouw in iets roods. Het is donker geworden en ik vraag het nog een keer: ‘Mag ik meerijden?’. Het is te laat, hij hoort me niet meer.
Donderdag: Tijd verdelen kost tijd. Nog steeds afkickend van mijn theaterkoor ben ik op zoek naar een koor waar ik al mijn talenten kan aanspreken - en daar is nu dus een derde koor voor nodig. Renaissancemuziek. Weldadige vlechtwerken van melodieën en geen bas naast me om verliefd op te worden: het is een vierstemmig vrouwenkoortje. Ik moet als nieuweling een stemtest doen, toonladders zingen bij de piano. Dank M. voor zijn lessen! Het appje van X lees ik thuis pas: ‘Plannen voor vanavond? Je bent welkom!’ Hij heeft huidhonger. Ik ook: ‘Ben ik morgenavond ook welkom?’ En dan antwoordt hij: ‘Wellicht’. Pfffff.
Vrijdag: ‘Wellicht’ werd welkom’ en het welkom was warm. Bij een glas thee raken we diep in gesprek over geloof, seks en relaties. Woorden stillen huidhonger niet, woorden dempen begeerte. Als we tegenover elkaar staan, glimlachen we en kiezen voor wat veilig ‘massage’ heet. Later loopt hij met me mee tot waar mijn weg verder gaat over het schelpenpad langs het water. Doodse stilte, diepe duisternis. Een warme omhelzing, een zoen, dag, slaap lekker. En dan. Hoewel ik niet gelovig ben, geloof ik graag in wonderen: Ik blijk tussen twee strepen van licht te lopen; het schelpenpad is omzoomd door door verlichte grasranden!
Zaterdag: Appje aan X over het wonder van de grasranden: ‘Heb jij dat geregeld?’ Hij antwoordt (met smiley) dat de woorden van zijn geloof mij wellicht hebben begeleid. Weer dat ‘wellicht’. Toch een mooi gebaar, verlichting voor een ongelovige...
Zondag: Plotseling mis ik ze, mijn oude agenda’s. De agenda’s waar de namen in staan uit de tijd dat ik een dagje uit maakte van elke date, van elke ontmoeting. De wandeling in Harlingen, in Den Bosch, in Leeuwarden, in Utrecht, de wandelingen langs het wad, langs de zee. De eerste ontmoeting met S. Wat rest is het nu. Het is voorjaarsachtig. Ik loop mijn ommetje over het door de zon verlichte schelpenpad en besteed een half uur aan het precies op maat snijden van een tapijttegel voor mijn overloop - om dan te zien dat ik de tegels beter rechtdoor kan laten lopen.
Maandag: Een middag bijpraten met zingvriendin G, in een eetcafé vol oude spullen. We mogen alles kopen maar we houden allebei meer van nieuw. Ze zegt: ‘Raar, zo’n leeg huis. Als ik lach, lacht er niemand met me mee.’ Voor haar is dit nieuw. Ik leg mijn hand op haar hand. Ze hebben een goed leven gehad, samen.
Dinsdag: Mijn smartphone is te vol en ik ga op zoek naar wat weg kan. Oude mails? Honderden praktische en poëtische uitingen van hoop, van bevestiging. Ik maakte er toen meer werk van dan nu. Nee, deze mannen mochten meer werk maken van mij. Ik lees de steeds weerkerende aanhef ‘dag lief, dag mooie vrouw’ en een dwaas verlangen overvalt me. Weg ermee. Het is tijd voor ruimte, voor nieuwe herinneringen. Wat blijft is het besef dat de liefde een wonder is.
geplaatst door RodeJas - 8878 keer gelezen
Vorige berichten
Potjeslatijn
Op ieder potje past een dekseltje. Voor de potjes in mijn keuken gaat dat doorgaans wel op. De potjes en deksels zijn redelijk standaard en vaak uitwisselbaar. Ik kan bovendien ervan uitgaan dat wanneer een potje vandaag bij het deksel past, dat het ook morgen nog het geval zal zijn. Die voorspelbaarheid is een hele geruststelling. Ik ben ook vertrouwd met de inhoud van mijn potjes. Ik weet welke ingrediënten ik moet combineren om er een behoorlijke maaltijd mee mee op tafel kan krijgen. Met sommige ingredienten moet ik behoedzaam omgaan, dat heb ik allemaal wel onder de knie. Per slot van rekening heb ik tijd genoeg gehad om dat allemaal te ontdekken. Mijn verzameling potjes is in de loop der jaren behoorlijk uitgedijd, maar desalniettemin overzichtelijk, alles heeft zijn plek gekregen.
In spreekwoordelijke zin is het een ander verhaal. Potje-vindt-dekseltje mag dan opgaan voor twintigers – vooropgesteld dat die redelijk ongeschonden door de puberteit heen zijn gekomen – maar als vijftig- zestig- zeventigplussers zijn we net als die keuken, ieder van ons een hele verzameling potjes gevuld met verhalen en ervaringen. En op sommige potjes zit ook al een stevig deksel – de kunst is dan juist om het deksel er ooit nog eens vanaf te krijgen, zodat de inhoud verwerkt kan worden. Onze eigen potjes zijn ons vertrouwd, we weten wat er in zit en hoe we ermee moeten omgaan. Maar de potjes die een ander meebrengt, daar moet je maar het beste van hopen.
De vele jaren die mensen feitelijk nodig hebben om elkaars provisiekast te leren kennen en daarmee mooie mengsels te creëren is ons vaak niet gegund. Begrijpelijk ook, want je kunt van te voren niet weten of dat überhaupt kans van slagen heeft. Maar als je nog niet van elkaar weet welke potjes een ander meebrengt, van welke potje je kunt proeven en welke je nog maar even dicht moet laten, dan moet je maar net de mazzel hebben dat je het juiste dekseltje losdraait. En daarna weer, totdat je ook eens een potje kunt breken. En omgekeerd is dat natuurlijk ook het geval. Anders maak je er een potje van. Dat is dus bijna onvermijdelijk.
Potjes met gedistilleerde levenservaring, levenslessen ook, is een voorstelling van zaken die bekend is geworden door de tovenaarswereld van Harry Potter - die naam komt ook niet uit de lucht vallen: potjes met dromen, angsten, verlangens. Vaak een geheimzinnige, duistere inhoud die bedoeld is om geheim te blijven, of in elk geval in de private sfeer, maar in een fantasiewereld loopt het uiteraard anders en aan het eind komt alles goed. Joanne Rowling had het idee overigens weer, althans dat vermoed ik, van Roald Dahl’s GVR. De vriendelijke reus die dromen verzamelt in glazen potjes en de fijne dromen naar slapende kinderen blaast met zijn dromentrompet. De potjes met foute dromen zijn rood en die met goede dromen zijn blauw of groen. Was het maar zo eenvoudig.
In de zevende hemel
Vorige week was er iedere avond een kerstfilm op tv. Meestal zijn die films mierzoet, dus ga ik daar niet naar kijken. Maar ach, eentje om alvast een beetje in kerstsfeer te komen kan geen kwaad. Zoals vaak het geval is, was de plot overbekend. Een jonge, knappe prins die incognito een lief, mooi burgermeisje ontmoet.
Zij werkt in een banketbakkerszaak met heerlijke bonbons, chocola en gebak. Hij wordt straal verliefd op haar. Zij weet uiteraard niet dat hij een prins is en hij geniet daar met volle teugen van. Deze plot zou prima kunnen passen in de boekjes van de Bouquetreeks, de hoofdpersonen daar zijn zonder uitzondering ook jong en knap. Meestal zijn het twintigers, hooguit begin dertig jaar. Ze leven in een droomwereld die veel mensen aanspreekt.
Wat me soms opvalt in de datingwereld, dat er nog best vaak gedroomd wordt van de perfecte man of droomvrouw, waardoor je je ineens in de zevende hemel waant. Alleen zijn wij ongeveer veertig jaar ouder dan de hoofdpersonen in die tv-films. Ik denk ook weleens aan die boeken van de bouquetserie als ik in het profiel van een man van 70+ lees : ik wil de sterren van de hemel vrijen met haar. Zij, ook 70 zou graag in zijn sterke armen willen verdwijnen.
Als je zoiets opschrijft voel je je in je hoofd misschien ook wel weer twintig jaar. In werkelijkheid zijn velen ons niet meer zo soepel en lenig. Twee tot drie dagen spierpijn lijkt me na zo'n woeste vrijpartij niet denkbeeldig. Daarom vind ik intimiteit een veel beter woord. Intimiteit kent vele gradaties. Van een arm om je heen, tot knuffelen, elkaar teder aanhalen. Wat daar verder nog van komt zie ik later wel weer...
Door het raam
Tenminste twintig minuten, zo lang moet ik dit volhouden van mezelf. Mijn benen draaien rond en rond, mijn armen bewegen in hetzelfde ritme heen en weer. Crosstrainer, zo heet dit ding. Het staat voor het grote raam, naast de loopbanden, en er zitten knopjes op waarmee ik de draaicirkel kan vergroten en verkleinen. Die draaicirkel moet natuurlijk groter, steeds groter - wat goed is voor de heup, voor de heupen. En goed voor mijn moreel.
Het raam van de sportschool is van donker glas, het soort glas dat de wereld van binnen naar buiten gezien helder maakt, en de wereld van buiten naar binnen juist donker. Binnen, daar wordt serieus getraind: Het aardige echtpaar, de grijze man met het buikje, de hockey meisjes, de behulpzame Engelsman, de man die zijn drinkfles alvast op zijn volgende toestel zet, de donkere jonge vrouw in het wijde, witte trainingspak. Ze straalt stijl en klasse uit, deze vrouw, en ze zegt nooit wat. Totdat ze verschrikkelijk hard niest in de toiletruimte achter de kleedkamer. ‘Did I frighten you’, vraagt ze helemaal betraand om het hoekje van de deur. ‘No, you amazed me. I didn’t know you could sneeze that loud’. Ze lacht, en we wensen elkaar ‘a nice day’ als ik naar huis ga.
En buiten, buiten op het plein, daar lopen de scholieren, de reizigers met hun rolkoffers en hun rugtassen, de vaders en moeders met hun kinderwagens en hun boodschappentassen. De scholieren dragen zwarte puff jacks op grijze joggingbroeken - behalve die ene prachtige jongen. Die jongen draagt een wijd uitstaand capuchonjack tot net boven zijn blote navel. Ze lijken elke dag vijf euro mee te krijgen om van te lunchen, de scholieren. Genoeg voor een plastic zakje met twee croissantjes, een blikje energiedrank en een zak chips. Eetze, kinders! De jongens kijken niet naar het raam van de sportschool, de meisjes wel - en aan het even verschikken van hun haren te zien, kijken ze dan naar hun eigen spiegelbeeld. Soms ziet iemand mij - mijn haar licht nogal op achter het donkere glas - en soms zwaait zo iemand dan maar. Ik zwaai terug, voel mij voor even de koningin van de crosstrainers. Mannen wanen zich nogal eens ongezien, alsof het buiten voor mij even donker is als voor hen binnen. Zo’n man blijft dus kijken, zolang hij voor het raam loopt. Ha, ik kan langer naar hem kijken dan hij naar mij! Hij is een docent, een reiziger, een man op weg naar de supermarkt. En ik ben Lois Dodd*, de kunstdocent wier eigen werk pas groots werd tentoongesteld toen ze 85 was. Ze schildert ramen, en het licht dat op de wereld achter het raam valt. Het valt op een open ruimte - zoals achter mijn raam - op bomen, gebouwen, op een heel bos, op het raam van een schuurtje, op het wapperende wasgoed aan de lijn. Rode lakens! Die zullen niet in de wasmachine naar vlekkerig roze verkleuren door een rode sok.
Over sokken gesproken: Ik trof een orthopeed die pas aan opereren denkt als het me niet meer lukt om mijn sokken aan te trekken. Dat heb ik zo voor elkaar, hoor: Een maand lang minimaal bewegen en kijk nou eens, ik kan mijn sokken niet meer aantrekken! Eh. Dat ga ik dus niet doen. Zelfs als jij belooft elke ochtend langs te komen om mij mijn sokken aan te trekken, ga ik dat niet doen.
*Lois Dodd heeft momenteel een expositie in het Haagse Kunstmuseum: ‘Framing the ephemeral'.