De klus klaren
dinsdag 28 maart 2017
Ik heb een jetlag. Niet door een logeerpartij bij mijn dochter aan de overkant van het grote water, niet door de zomertijd die het ‘s ochtends koud laat zijn en ‘s avonds onnatuurlijk lang licht. Nee, ik heb een jetlag door al die mannen in mijn huis. Ze kloppen ‘s ochtends om half acht op mijn voordeur en laten me rond vier uur ‘s middags ontredderd alleen achter.
Neem vrijdag. Na de hectiek van donderdag, toen om half acht de loodgieter, een installateur, twee mannen met een tonvormig apparaat waarmee ze een rond gat in de badkamervloer gingen zagen, én de altijd haastige man van de dubbele ramen voor de deur stonden (waardoor ik mijn wandeltraining moest afzeggen omdat er, behalve in de slaapkamer, overal in mijn huis werd gewerkt), leek het een rustige dag te worden. Er klopten twee timmermannen aan. Ze kwamen een ‘strak kastje’ maken rond de rioolbuis in mijn trapkast. Ik vond hem mooi, die rioolbuis, mits koperkleurig gespoten. Maar ze deden geen koper, alleen planken. De loodgieter en de installateur van gisteren klopten aan, samen met de uitvoerder. We stonden keurend in mijn badkamer, keken door het grote dakraam naar de hemel - en ik constateerde vergenoegd dat ik de mooiste badkamer moet hebben van de hele buurt. Wat ze beaamden, de mannen. Ik wilde het aanvankelijk uitleggen, waarom eerst niet en later wel, dat toilet in die badkamer. Me verontschuldigen voor mijn twijfelmoedige gedrag. Ze keken me verbaasd aan. Deze mannen hadden een klus te klaren. Ze legden elkaar uit hóe ze hem zouden klaren en mijn ‘waarom’ hadden ze niet nodig. Dit is wat mannen doen. De klus klaren en elkaar uitleggen hóe. Dit is ook wat mannen in deze twee-aan-twee en wij-samen maatschappij doen: De klus klaren en uitleggen hoe ze het doen. Hoe het werkt. De klus van het huwelijk. Hoe de wereld in elkaar steekt. De computer. Het tuimelraam. De afwasmachine. De notenkraker. Dit moet een overblijfsel zijn uit de oertijd, toen het van levensbelang was om elkaar uit te leggen in welk hol precies de beer sliep. De electriciën klopt aan. Hij is jong en ambitieus, deze electriciën. Hij heeft een klus te klaren in de badkamer en zet zijn boormachine in de knetterharde tegels. De timmermannen praten en lachen. De zon schijnt. Ik ga naar buiten, naar mijn stille klusjes in de achtertuin. De rozen in een grotere pot zetten, snijbiet zaaien, lathyrus, zonnebloemen en oost indische kers. Als ik de achterdeur open doe, stuit ik op de schilder. Schilders zijn meestal rustige mensen. Rustig en vriendelijk. Ik zie dat zijn overall aan mijn hulst blijft haken en pak een snoeischaar om alles wat hem zou kunnen hinderen, weg te knippen. De schilder legt mij uit waardoor het houtwerk onder de dakgoot is verrot en ik vind hem aardig.
Als het stil is in huis kan ik weg, ‘de buurt op’. Thee drinken met vriendinnen, naar de bibliotheek, naar de schoenenwinkel. Ik trek mijn jas aan. Er wordt op de voordeur geklopt: de glasman komt de klapraampjes vervangen. Ik trek mijn jas weer uit en lees de krant terwijl de man in een razend tempo klapraampjes vervangt. Ik trek mijn jas weer aan. Er wordt op de voordeur geklopt… Ah, nu ‘schat, doe jij de loodgieter vandaag?’ roepen en domweg naar buiten lopen, de zon in. Maar juist zó’n man loopt er niet rond in mijn huis: een man die mijn schat is en die de loodgieter doet terwijl ik met vriendinnen roddel. Ik trek mijn jas uit. Morgen gaat mijn leven weer verder, of anders overmorgen wel.
Als ze weg zijn, de werkmannen, echt helemaal weg, zou ik ook weg kunnen gaan. Ik zou schoenen kunnen gaan kopen, of een t-shirt met wilde bloemen. Ik zou naar het Gemeentemuseum in Den Haag kunnen gaan. Maar het huis houdt mij vast, de bende in huis houdt mij vast. Ik moet vloeren kuisen van gruis en gipsstof, nieuwe planken in de trapkast maken en alleen wat ik nodig heb op die planken leggen. Het komt wel weer goed. Maar uiteindelijk zal dit huis mij niet vasthouden. Uiteindelijk zal het westen harder trekken. Dichter bij mijn dochters, dichter bij de zee. Uiteindelijk zal ik dit huis met zijn blinkend nieuwe badkamer achterlaten, in dit grote dorp zonder treinstation. Een dorp waarin ik langer dan waar dan ooit en met een groter thuisgevoel dan waar dan ook heb gewoond.
geplaatst door RodeJas - 8576 keer gelezen
Vorige berichten
Voorland
Ik lig op mijn rug. Wakker. Het plafond staart me aan. Ik kan de aanblik niet verdragen. Staar naar rechts. Een nachtkastje. Naast de wekker die half drie aanwijst, mijn favoriete tijdstip om wakker te worden, een glas met een kunstgebit op een laagje water. Aftakeling on the rocks. Het is niet mijn gebit. Niet mijn wekker, niet mijn nachtkastje. Wanneer heeft ze dat uitgedaan? Lig ik aan haar kant? Jeuk in mijn kruis. Nu ik toch wakker ben, kan ik maar het best even krabbelen, denk ik. Waar is mijn inlegkruisje XXX? Ik heb het vast uitgedaan, voordat we ons schuchter, maar ook gulzig overgaven aan het liefdesspel. Als het maar niet ergens rondslingert. We hadden best wat wijn op. Ik staar naar links. Ze is mooi. En snurkt. Ik prik mijn wijsvinger in haar zij, zacht maar beslist. Het snurken stopt. Ik draai me om op die van mij en laat onbedoeld een keiharde wind. Die was hard, zegt ze. Sorry, zeg ik. Ik dacht dat je sliep, zeg ik. Was ook zo, zegt ze, maar ik werd wakker van je gedraai. Voortaan eerst draaien en dan een scheet laten, denk ik, én morgen op zoek naar oefeningen om de bejaarde sluitspier te versterken. Het is drie uur. Ik draai me om. Zij ook. Ze kijkt me aan. Ik haar. En we vrijen onbevreesd ons voorland tegemoet.
Kibbelen, sparren, brainstormen
Af en toe kibbelen houdt je relatie gezond, zegt men wel. Vervolgens las ik op internet dat kibbelen ook vaak komt door een wederzijds gebrek aan inschikkelijkheid. Hoezo is kibbelen dan gezond? Een beetje onenigheid over iets onbenulligs toont aan dat je niet zomaar de ander in alles volgt, dat je een eigen mening hebt. Het is meestal een woordenstrijd over kleinigheden.
Mijn ouders hielden ontzettend veel van elkaar. Ze bleven elkaar dan ook trouw tot de dood hen scheidde, maar ze kibbelden ook regelmatig met elkaar. Mijn vader was een dominante man. Hij dacht dat zijn wil wet was, daarom gaf mijn moeder duidelijk haar grenzen aan. Het gaf hun relatie evenwicht. Hij leerde tot hoever hij kon gaan, zij zag veel door de vingers, maar liet zich ook niet ondersneeuwen door hem. Dat is 60 jaar lang prima gegaan. Broers en zussen kibbelen ook wel met elkaar, dat hoort bij het volwassen worden en ook met een eigen identiteit ontwikkelen. Dat kibbelen is vaak maar van korte duur en wordt in de meeste gevallen weer snel bijgelegd.
Iets heel anders is sparren, dat is toch meer informeel. De opzet daarvan is om over een specifiek onderwerp snel van gedachten te wisselen met elkaar. Het doel van brainstormen is een vraagstuk oplossen of om ideeën uit te werken. In de zakelijke wereld wordt brainstormen meestal gebruikt om nieuwe kansen te verkennen. De collega's mogen elkaar kritische vragen stellen om een idee verder uit te werken. In een gespreksgroep is het toch meer een communicatiemiddel om verschillende gedachten van en bij elkaar te toetsen. Het horen van een ander standspunt en daar iets van opsteken, is meestal de bedoeling. Daar hoeft niet per se een oplossing uit te komen.
Maar hoe gaat het dan bij het daten? Daar komt vaak meer onzekerheid om de hoek kijken. Je wilt niet de indruk wekken dat je de ander aan het uithoren bent. Tegelijkertijd wil je er toch wel graag achter komen hoe hij of zij denkt over dingen die je zelf belangrijk vindt, hoe de normen en waarden zijn. Dat kan mogelijk ook een valkuil zijn. Ervaringen uit het verleden kunnen een rol spelen en dat is niet altijd eerlijk. Je hebt namelijk een nieuw onbekend persoon tegenover je. Geduld hebben wat er uit het gesprek komt, is dan niet verkeerd. Het zou je best weleens kunnen verrassen. Door goed te luisteren, eventueel wat aanvullende vragen te stellen, kom je erachter of je (voor)gevoel klopt. Ik geef iemand vervolgens graag het voordeel van de twijfel, daar is niks mis mee...
Donald komt op bezoek
Toen mijn zoon leerde lezen heb ik een abonnement op de Donald Duck genomen. Vele jaren eerder hebben mijn ouders mij met de Pep bedacht. De Pep was een Nederlands stripweekblad dat van 1962 tot 1975 verscheen, speciaal voor hen, die de Donald Duck ontgroeid waren. Ik was stiekem jaloers op mijn vriendje wiens ouders wel op de DD geabonneerd waren. Daarom las ik dat blad altijd bij hem thuis. De verhalen in de Pep vond ik wat belerend. Leren deed ik wel op school.
Gek genoeg heb ik mijn abonnement op DD niet stopgezet toen mijn zoon op eigen benen ging staan en verhuisde naar een appartement niet zo ver van mij vandaan, maar ik heb het blad wekelijks bij hem gebracht. Nu hij zelf kinderen heeft breng ik het weer naar zijn huis, maar dan als leesvoer voor mijn kleinkinderen. Donald en ik komen eens per week, soms na wat langere tijd op visite, en dat bezoek wordt gewaardeerd. Alleen moet de hond, die zij nog niet zo lang hebben, eerst een kwartiertje wennen aan mijn bezoek voordat er ook maar enige vorm van communicatie mogelijk is.
Dit is een onschuldige Donald die met mij op visite gaat. Ik moet er niet aan denken dat ik voor hun deur sta met de Donald, waar de kranten steeds vol van staan. Misschien heeft het geblaf van de hond dan een positief effect. Laat DT maar blijven waar hij is.
Soms moet er een aanleiding zijn om bij iemand in levende lijve aan te wippen. De huidige media als telefoon, beeldbellen vooral, maken het naar mijn mening te gemakkelijk om iemand even “te woord” te staan zonder echt contact, waarbij je elkaar de hand kunt schudden. Uiteraard is digitaal / telefonisch contact een uitkomst bij een grote fysieke afstand of als er omstandigheden zijn, waardoor een van beiden de afstand niet echt kan overbruggen. Denk daarbij aan ziekte, een volgepropte agenda, slechte weersomstandigheden.
Een klassieke aanleiding is de verjaardag. Mijn ouders waren altijd heel blij als ik destijds met mijn partner op visite kwam; nu kwamen wij wel vaker buiten de verjaardagen om. Na hun overlijden en na mijn scheiding was de familie wat uitgedund. Bezoekjes vonden meer en meer plaats bij goede vrienden en bij groepen mensen, dei ik goed ken. Toch is dat anders. Dan nam ik geen DD maar wel een bloemetje of een flesje wijn mee.
Maar ook dan moest er een aanleiding voor zijn. Minder plezierig is een visite als ik op ziekenbezoek ging. Ik heb een tijdje iemand bezocht die ALS had. Raar genoeg ging ik daar altijd weer blij vandaan; een paar maanden geleden is hij overleden. Zijn lichaam kon de strijd tegen die gevreesde ziekte niet meer aan. Maar hij bleef tot het laatste moment blijheid uitstralen.
Het grote geheim van visite is naar mijn stellige overtuiging tweerichtingsverkeer. Er zijn allerlei cartoons over ongewenst bezoek, stereotiep is dan de schoonmoeder met partner, die voor de deur staat terwijl haar schoonzoon zijn handen uit wanhoop omhoog heft.
Dat zo’n visite altijd ongewenst zou zijn is door de cartoonisten en haters van schoonmoeders geopperd. Een Duits liedje verwoordt de andere kant van de medaille: “Wenn du eine schwiegermutter hast”… Dat lied geeft aan, dat we zonder schoonmoeders ook geen dochters zouden zijn, en dus geen partners om een relatie mee aan te gaan.
Er zijn wel visites die spontaan plaatsvinden, visites die een verplicht nummertje zijn, en visites die je uit mededogen doet of om iets te vieren. Een bezoekje heeft in elk geval meer impact dan een contact via de telefoon of de mail. Of zijn er mensen, die daar anders over denken?