Tien manieren om drijfnat te worden
donderdag 30 juli 2020
Het was de hoogste tijd om de feiten onder ogen te zien. Ik zou niet, nee nooit meer kunnen gaan zwemmen in mijn oude vertrouwde zwarte speedo badpak. Zelfs niet in een bergmeertje waar niemand kijkt. Ik zou een tankini gaan kopen.
Tankini. het woord alleen al. Het is een woord dat zowel gevaarlijk als kinderachtig klinkt - al is het niet meer dan de onschuldige samentrekking van tank-top (een soort hemdje) en bikini. Mijn logica volgend, zou het woord ontstaan kunnen zijn in de tijd van de restaurette, de vaginaaldouche en het doemdenken. Maar nee, het blijkt zo'n twintig jaar jonger te zijn: In het blad ´Onze Taal´ staat ´tankini´ vermeld als nieuw woord in het jaar 2000. Samen met lollyen, zorgschaarste, klaptegel en minimawinkel. Er zit een tijdsprong van twintig jaar in mijn herinnering - geen wonder dat m´n zwarte badpak plotseling niet meer past. Dat er ineens geen rek meer in zit. Althans, niet genoeg rek. Niet genoeg rek op de plekken waar ik rek nodig blijk te hebben.
Het was trouwens ook de hoogste tijd om een nieuw regenjack te gaan kopen. Mijn oude nieuwe jack had ik al een jaar meegesjouwd in m´n rugtas voordat het eindelijk flink ging regenen tijdens een wandeling - en toen bleek het niet te doen wat het moest doen: mij droog houden. Kon geen enkele tankini de toets der kritiek doorstaan (wat mis ik de verkoopsters die ongevraagd het pashokje binnengluren en zeggen dat ik een mooie cupmaat heb en dat ze even zullen kijken of er een andere maat hangt), een nieuw regenjack had ik binnen een uur. Plus een half uur omdat ik terug moest om hem te ruilen voor een andere maat. Van zacht ritselende, warm oranje stof was hij, met zo´n veel te grote capuchon die je kleiner kunt maken met een geheim trekkoordje. Om hem te vieren, liep ik de zaterdag daarop drie uur lang in de drensregen. Gelukkig moesten we drieëntwintig kilometer lopen en scheen het laatste uur de zon: mijn nieuwe jack had zich tijdens het eerste regen uur al dorstig volgezogen met water. ¨Breng dat jack maar terug. Het doet niet wat het moet doen: jou droog houden¨, zei de gids van de wandeling - en ik vond hem lief. Ik wilde wel met hem lollyen met één lolly maar ik hield mij in. Dat verrekte virus ook. We hadden allebei op trailrunning schoenen gelopen. We hadden de fonteintjes van water tussen onze tenen met elkaar besproken; bij elke stap een fonteintje tussen de grote teen en de teen ernaast. Hoe heet die teen? De wijsteen? We hadden de voordelen van het woord ´graspaden´ in de beschrijving van een wandeling opgesomd. Graspaden plus zomerzon is de prikkelende geur van lievevrouwebedstro, is een handdoek meenemen om even te kunnen gaan zitten. Graspaden plus regen is kiezen voor waterdichte schoenen, is een handdoek meenemen om de kuiten te kunnen drogen. Saamhorigheid. Misschien zei ik daardoor op de afsluitende borrel, bij alcoholvrij bier en cola, droog stomend in de namiddagzon: ¨Ik weet tien manieren om drijfnat te worden.¨
Het is de hoogste tijd om de koffer dicht te ritsen, m´n rugtas om te gespen en te vertrekken. Voor alles is en blijft een eerste keer, zelfs voor de zeventigjarige die ik ben, en deze vakantie is het de eerste keer dat ik in de bergen zal kunnen wandelen, het water van een bergmeertje zal voelen, de berglucht zal ruiken. Trein, trein, stadsbus, auto, autoslaaptrein, auto. Dan pas. Dag!
geplaatst door RodeJas - 3305 keer gelezen
Vorige berichten
Potjeslatijn
Op ieder potje past een dekseltje. Voor de potjes in mijn keuken gaat dat doorgaans wel op. De potjes en deksels zijn redelijk standaard en vaak uitwisselbaar. Ik kan bovendien ervan uitgaan dat wanneer een potje vandaag bij het deksel past, dat het ook morgen nog het geval zal zijn. Die voorspelbaarheid is een hele geruststelling. Ik ben ook vertrouwd met de inhoud van mijn potjes. Ik weet welke ingrediënten ik moet combineren om er een behoorlijke maaltijd mee mee op tafel kan krijgen. Met sommige ingredienten moet ik behoedzaam omgaan, dat heb ik allemaal wel onder de knie. Per slot van rekening heb ik tijd genoeg gehad om dat allemaal te ontdekken. Mijn verzameling potjes is in de loop der jaren behoorlijk uitgedijd, maar desalniettemin overzichtelijk, alles heeft zijn plek gekregen.
In spreekwoordelijke zin is het een ander verhaal. Potje-vindt-dekseltje mag dan opgaan voor twintigers – vooropgesteld dat die redelijk ongeschonden door de puberteit heen zijn gekomen – maar als vijftig- zestig- zeventigplussers zijn we net als die keuken, ieder van ons een hele verzameling potjes gevuld met verhalen en ervaringen. En op sommige potjes zit ook al een stevig deksel – de kunst is dan juist om het deksel er ooit nog eens vanaf te krijgen, zodat de inhoud verwerkt kan worden. Onze eigen potjes zijn ons vertrouwd, we weten wat er in zit en hoe we ermee moeten omgaan. Maar de potjes die een ander meebrengt, daar moet je maar het beste van hopen.
De vele jaren die mensen feitelijk nodig hebben om elkaars provisiekast te leren kennen en daarmee mooie mengsels te creëren is ons vaak niet gegund. Begrijpelijk ook, want je kunt van te voren niet weten of dat überhaupt kans van slagen heeft. Maar als je nog niet van elkaar weet welke potjes een ander meebrengt, van welke potje je kunt proeven en welke je nog maar even dicht moet laten, dan moet je maar net de mazzel hebben dat je het juiste dekseltje losdraait. En daarna weer, totdat je ook eens een potje kunt breken. En omgekeerd is dat natuurlijk ook het geval. Anders maak je er een potje van. Dat is dus bijna onvermijdelijk.
Potjes met gedistilleerde levenservaring, levenslessen ook, is een voorstelling van zaken die bekend is geworden door de tovenaarswereld van Harry Potter - die naam komt ook niet uit de lucht vallen: potjes met dromen, angsten, verlangens. Vaak een geheimzinnige, duistere inhoud die bedoeld is om geheim te blijven, of in elk geval in de private sfeer, maar in een fantasiewereld loopt het uiteraard anders en aan het eind komt alles goed. Joanne Rowling had het idee overigens weer, althans dat vermoed ik, van Roald Dahl’s GVR. De vriendelijke reus die dromen verzamelt in glazen potjes en de fijne dromen naar slapende kinderen blaast met zijn dromentrompet. De potjes met foute dromen zijn rood en die met goede dromen zijn blauw of groen. Was het maar zo eenvoudig.
In de zevende hemel
Vorige week was er iedere avond een kerstfilm op tv. Meestal zijn die films mierzoet, dus ga ik daar niet naar kijken. Maar ach, eentje om alvast een beetje in kerstsfeer te komen kan geen kwaad. Zoals vaak het geval is, was de plot overbekend. Een jonge, knappe prins die incognito een lief, mooi burgermeisje ontmoet.
Zij werkt in een banketbakkerszaak met heerlijke bonbons, chocola en gebak. Hij wordt straal verliefd op haar. Zij weet uiteraard niet dat hij een prins is en hij geniet daar met volle teugen van. Deze plot zou prima kunnen passen in de boekjes van de Bouquetreeks, de hoofdpersonen daar zijn zonder uitzondering ook jong en knap. Meestal zijn het twintigers, hooguit begin dertig jaar. Ze leven in een droomwereld die veel mensen aanspreekt.
Wat me soms opvalt in de datingwereld, dat er nog best vaak gedroomd wordt van de perfecte man of droomvrouw, waardoor je je ineens in de zevende hemel waant. Alleen zijn wij ongeveer veertig jaar ouder dan de hoofdpersonen in die tv-films. Ik denk ook weleens aan die boeken van de bouquetserie als ik in het profiel van een man van 70+ lees : ik wil de sterren van de hemel vrijen met haar. Zij, ook 70 zou graag in zijn sterke armen willen verdwijnen.
Als je zoiets opschrijft voel je je in je hoofd misschien ook wel weer twintig jaar. In werkelijkheid zijn velen ons niet meer zo soepel en lenig. Twee tot drie dagen spierpijn lijkt me na zo'n woeste vrijpartij niet denkbeeldig. Daarom vind ik intimiteit een veel beter woord. Intimiteit kent vele gradaties. Van een arm om je heen, tot knuffelen, elkaar teder aanhalen. Wat daar verder nog van komt zie ik later wel weer...
Door het raam
Tenminste twintig minuten, zo lang moet ik dit volhouden van mezelf. Mijn benen draaien rond en rond, mijn armen bewegen in hetzelfde ritme heen en weer. Crosstrainer, zo heet dit ding. Het staat voor het grote raam, naast de loopbanden, en er zitten knopjes op waarmee ik de draaicirkel kan vergroten en verkleinen. Die draaicirkel moet natuurlijk groter, steeds groter - wat goed is voor de heup, voor de heupen. En goed voor mijn moreel.
Het raam van de sportschool is van donker glas, het soort glas dat de wereld van binnen naar buiten gezien helder maakt, en de wereld van buiten naar binnen juist donker. Binnen, daar wordt serieus getraind: Het aardige echtpaar, de grijze man met het buikje, de hockey meisjes, de behulpzame Engelsman, de man die zijn drinkfles alvast op zijn volgende toestel zet, de donkere jonge vrouw in het wijde, witte trainingspak. Ze straalt stijl en klasse uit, deze vrouw, en ze zegt nooit wat. Totdat ze verschrikkelijk hard niest in de toiletruimte achter de kleedkamer. ‘Did I frighten you’, vraagt ze helemaal betraand om het hoekje van de deur. ‘No, you amazed me. I didn’t know you could sneeze that loud’. Ze lacht, en we wensen elkaar ‘a nice day’ als ik naar huis ga.
En buiten, buiten op het plein, daar lopen de scholieren, de reizigers met hun rolkoffers en hun rugtassen, de vaders en moeders met hun kinderwagens en hun boodschappentassen. De scholieren dragen zwarte puff jacks op grijze joggingbroeken - behalve die ene prachtige jongen. Die jongen draagt een wijd uitstaand capuchonjack tot net boven zijn blote navel. Ze lijken elke dag vijf euro mee te krijgen om van te lunchen, de scholieren. Genoeg voor een plastic zakje met twee croissantjes, een blikje energiedrank en een zak chips. Eetze, kinders! De jongens kijken niet naar het raam van de sportschool, de meisjes wel - en aan het even verschikken van hun haren te zien, kijken ze dan naar hun eigen spiegelbeeld. Soms ziet iemand mij - mijn haar licht nogal op achter het donkere glas - en soms zwaait zo iemand dan maar. Ik zwaai terug, voel mij voor even de koningin van de crosstrainers. Mannen wanen zich nogal eens ongezien, alsof het buiten voor mij even donker is als voor hen binnen. Zo’n man blijft dus kijken, zolang hij voor het raam loopt. Ha, ik kan langer naar hem kijken dan hij naar mij! Hij is een docent, een reiziger, een man op weg naar de supermarkt. En ik ben Lois Dodd*, de kunstdocent wier eigen werk pas groots werd tentoongesteld toen ze 85 was. Ze schildert ramen, en het licht dat op de wereld achter het raam valt. Het valt op een open ruimte - zoals achter mijn raam - op bomen, gebouwen, op een heel bos, op het raam van een schuurtje, op het wapperende wasgoed aan de lijn. Rode lakens! Die zullen niet in de wasmachine naar vlekkerig roze verkleuren door een rode sok.
Over sokken gesproken: Ik trof een orthopeed die pas aan opereren denkt als het me niet meer lukt om mijn sokken aan te trekken. Dat heb ik zo voor elkaar, hoor: Een maand lang minimaal bewegen en kijk nou eens, ik kan mijn sokken niet meer aantrekken! Eh. Dat ga ik dus niet doen. Zelfs als jij belooft elke ochtend langs te komen om mij mijn sokken aan te trekken, ga ik dat niet doen.
*Lois Dodd heeft momenteel een expositie in het Haagse Kunstmuseum: ‘Framing the ephemeral'.