De slang
zaterdag 20 februari 2021
´Daarom schrijf ik, en daarom zal ik blijven schrijven,´ waren de laatste woorden van mijn vorige blog - waarna het winter werd en er plotseling niets meer was om over te schrijven. Het leven viel stil. Alleen de sneeuw, het ijs en de zon deden er toe, en schoenen met stroeve zolen natuurlijk, en een warme jas. En gek genoeg vooral hoe het vroeger zat met die sneeuw, dat ijs en die zon.
Vroeger, ja, vroeger. Toen sneeuwde het elke winter, toen was er elke winter natuurijs. Zoals het vroeger ook de ganse zomer buitenspeel-weer was, en het gedurende de zomervakantie niets anders deed dan pijpenstelen regenen. Niet waar? Nou ja, in mijn vroeger dan. Het zijn bij mij nu eenmaal de mooie herinneringen die als eerste komen bovendrijven. Op oudejaarsavond, als het nieuwjaar wensen gedaan is, samen met mijn hartsvriendin ruggelings in de verse sneeuw gaan liggen om engeltjes te maken. Schaatsen leren op zo´n bevroren boerensloot, en de moppers van m´n moeder voor lief nemen: ´Waarom heb je alwéér geschaatst op die smerige stinksloot?´ Wist zij veel. Bevroren koeienpies is immers reukloos. Vrijwel reukloos. Jas en broek stonken pas ná het ontdooien bij de kachel. De besneeuwde grashelling naar de stadsgracht afsuizen op een stuk karton, wat pas mocht als het ijs op die gracht betrouwbaar werd bevonden. Vangouders bestonden toen nog niet. Schaatsen op de 'kom' van de gracht en niet op de gracht zelf - wat wij, scholieren, zeer verstandig vonden want het vroor immers niet meer. De zoon van de stads-politieagent zag de blauwe auto als eerste. Uit de luidspreker schalde een stem: Wij moesten het ijs verlaten en wel onmiddellijk. Wat we deden; de politiezoon zou er anders last mee krijgen. Scholletje trappen in het donker - en weggestuurd worden door een vrouw die naar ons schreeuwde vanuit de verlichte deuropening van haar huisje. ´Straks kan ík jullie uit het water halen en dat verrek ik´, was haar argument. Het bleek een goed argument; scholletje trappen was daarna gewoon gevaarlijk. Ik bleek trouwens meer een zwemmer te zijn dan een schaatser. Schaatsen was gezelligheid. Achteruit op hockey schaatsen de ijsbaan over, arm op arm tegenover een vooruit schaatsende klasgenoot. Zwemmen was een heilig willen. Badwater twaalf graden? Het zwembad is open, dan kan ik toch gaan zwemmen? En die regen in de zomervakantie? Dagenlang stripboeken lezen en canasta spelen op de zolder van de oude boerderij waar mijn moeder was opgegroeid. Nichtjespret. Zowel die stripboeken als dat kaartspel behoorden thuis nog tot de verboden vruchten. Veel later, tijdens een reünie, bleek dat wij, neven en nichten, vooral koorzangers waren geworden, en wandelaars.
Ook ik, zwemmer, ben een wandelaar geworden, aangestuurd door de systematische sluiting van openluchtzwembaden en het opstarten van een afdeling Sportief Wandelen door de plaatselijke atletiekvereniging. De trainer was een charismatische man, een voormalige politiebaas die ons vanuit discipline met plezier leerde lopen. Het is zoals Hermann Hesse beschreef in zijn sprookje ´De gedaanteveranderingen van Piktor´: In het paradijs heeft ieder mens de mogelijkheid om van gedaante te veranderen - mits hij weerstand biedt aan de verleiding van de slang om geen ander mens toe te laten in zijn wezen. Die slang is het zelf dat fluistert: ´Zo was ik, dus zo ben ik, dus zo zal ik voortaan zijn.´
Het dikke pak sneeuw van de afgelopen week heeft mijn slang tijdelijk het zwijgen opgelegd. Het leven vroeg immers om een kleine gedaanteverandering, om bekentenissen aan dochters die voor het eerst met een kleuter gingen schaatsen op de stadssingel.
Nu zou je in mij een onnadenkend, avontuurlijk kind kunnen zien. Dat is goed. Dit blog is immers een uitgelichte werkelijkheid, geschreven ter ere van de sneeuw, het ijs, en de zon!
geplaatst door RodeJas - 2992 keer gelezen
Vorige berichten
Potjeslatijn
Op ieder potje past een dekseltje. Voor de potjes in mijn keuken gaat dat doorgaans wel op. De potjes en deksels zijn redelijk standaard en vaak uitwisselbaar. Ik kan bovendien ervan uitgaan dat wanneer een potje vandaag bij het deksel past, dat het ook morgen nog het geval zal zijn. Die voorspelbaarheid is een hele geruststelling. Ik ben ook vertrouwd met de inhoud van mijn potjes. Ik weet welke ingrediënten ik moet combineren om er een behoorlijke maaltijd mee mee op tafel kan krijgen. Met sommige ingredienten moet ik behoedzaam omgaan, dat heb ik allemaal wel onder de knie. Per slot van rekening heb ik tijd genoeg gehad om dat allemaal te ontdekken. Mijn verzameling potjes is in de loop der jaren behoorlijk uitgedijd, maar desalniettemin overzichtelijk, alles heeft zijn plek gekregen.
In spreekwoordelijke zin is het een ander verhaal. Potje-vindt-dekseltje mag dan opgaan voor twintigers – vooropgesteld dat die redelijk ongeschonden door de puberteit heen zijn gekomen – maar als vijftig- zestig- zeventigplussers zijn we net als die keuken, ieder van ons een hele verzameling potjes gevuld met verhalen en ervaringen. En op sommige potjes zit ook al een stevig deksel – de kunst is dan juist om het deksel er ooit nog eens vanaf te krijgen, zodat de inhoud verwerkt kan worden. Onze eigen potjes zijn ons vertrouwd, we weten wat er in zit en hoe we ermee moeten omgaan. Maar de potjes die een ander meebrengt, daar moet je maar het beste van hopen.
De vele jaren die mensen feitelijk nodig hebben om elkaars provisiekast te leren kennen en daarmee mooie mengsels te creëren is ons vaak niet gegund. Begrijpelijk ook, want je kunt van te voren niet weten of dat überhaupt kans van slagen heeft. Maar als je nog niet van elkaar weet welke potjes een ander meebrengt, van welke potje je kunt proeven en welke je nog maar even dicht moet laten, dan moet je maar net de mazzel hebben dat je het juiste dekseltje losdraait. En daarna weer, totdat je ook eens een potje kunt breken. En omgekeerd is dat natuurlijk ook het geval. Anders maak je er een potje van. Dat is dus bijna onvermijdelijk.
Potjes met gedistilleerde levenservaring, levenslessen ook, is een voorstelling van zaken die bekend is geworden door de tovenaarswereld van Harry Potter - die naam komt ook niet uit de lucht vallen: potjes met dromen, angsten, verlangens. Vaak een geheimzinnige, duistere inhoud die bedoeld is om geheim te blijven, of in elk geval in de private sfeer, maar in een fantasiewereld loopt het uiteraard anders en aan het eind komt alles goed. Joanne Rowling had het idee overigens weer, althans dat vermoed ik, van Roald Dahl’s GVR. De vriendelijke reus die dromen verzamelt in glazen potjes en de fijne dromen naar slapende kinderen blaast met zijn dromentrompet. De potjes met foute dromen zijn rood en die met goede dromen zijn blauw of groen. Was het maar zo eenvoudig.
In de zevende hemel
Vorige week was er iedere avond een kerstfilm op tv. Meestal zijn die films mierzoet, dus ga ik daar niet naar kijken. Maar ach, eentje om alvast een beetje in kerstsfeer te komen kan geen kwaad. Zoals vaak het geval is, was de plot overbekend. Een jonge, knappe prins die incognito een lief, mooi burgermeisje ontmoet.
Zij werkt in een banketbakkerszaak met heerlijke bonbons, chocola en gebak. Hij wordt straal verliefd op haar. Zij weet uiteraard niet dat hij een prins is en hij geniet daar met volle teugen van. Deze plot zou prima kunnen passen in de boekjes van de Bouquetreeks, de hoofdpersonen daar zijn zonder uitzondering ook jong en knap. Meestal zijn het twintigers, hooguit begin dertig jaar. Ze leven in een droomwereld die veel mensen aanspreekt.
Wat me soms opvalt in de datingwereld, dat er nog best vaak gedroomd wordt van de perfecte man of droomvrouw, waardoor je je ineens in de zevende hemel waant. Alleen zijn wij ongeveer veertig jaar ouder dan de hoofdpersonen in die tv-films. Ik denk ook weleens aan die boeken van de bouquetserie als ik in het profiel van een man van 70+ lees : ik wil de sterren van de hemel vrijen met haar. Zij, ook 70 zou graag in zijn sterke armen willen verdwijnen.
Als je zoiets opschrijft voel je je in je hoofd misschien ook wel weer twintig jaar. In werkelijkheid zijn velen ons niet meer zo soepel en lenig. Twee tot drie dagen spierpijn lijkt me na zo'n woeste vrijpartij niet denkbeeldig. Daarom vind ik intimiteit een veel beter woord. Intimiteit kent vele gradaties. Van een arm om je heen, tot knuffelen, elkaar teder aanhalen. Wat daar verder nog van komt zie ik later wel weer...
Door het raam
Tenminste twintig minuten, zo lang moet ik dit volhouden van mezelf. Mijn benen draaien rond en rond, mijn armen bewegen in hetzelfde ritme heen en weer. Crosstrainer, zo heet dit ding. Het staat voor het grote raam, naast de loopbanden, en er zitten knopjes op waarmee ik de draaicirkel kan vergroten en verkleinen. Die draaicirkel moet natuurlijk groter, steeds groter - wat goed is voor de heup, voor de heupen. En goed voor mijn moreel.
Het raam van de sportschool is van donker glas, het soort glas dat de wereld van binnen naar buiten gezien helder maakt, en de wereld van buiten naar binnen juist donker. Binnen, daar wordt serieus getraind: Het aardige echtpaar, de grijze man met het buikje, de hockey meisjes, de behulpzame Engelsman, de man die zijn drinkfles alvast op zijn volgende toestel zet, de donkere jonge vrouw in het wijde, witte trainingspak. Ze straalt stijl en klasse uit, deze vrouw, en ze zegt nooit wat. Totdat ze verschrikkelijk hard niest in de toiletruimte achter de kleedkamer. ‘Did I frighten you’, vraagt ze helemaal betraand om het hoekje van de deur. ‘No, you amazed me. I didn’t know you could sneeze that loud’. Ze lacht, en we wensen elkaar ‘a nice day’ als ik naar huis ga.
En buiten, buiten op het plein, daar lopen de scholieren, de reizigers met hun rolkoffers en hun rugtassen, de vaders en moeders met hun kinderwagens en hun boodschappentassen. De scholieren dragen zwarte puff jacks op grijze joggingbroeken - behalve die ene prachtige jongen. Die jongen draagt een wijd uitstaand capuchonjack tot net boven zijn blote navel. Ze lijken elke dag vijf euro mee te krijgen om van te lunchen, de scholieren. Genoeg voor een plastic zakje met twee croissantjes, een blikje energiedrank en een zak chips. Eetze, kinders! De jongens kijken niet naar het raam van de sportschool, de meisjes wel - en aan het even verschikken van hun haren te zien, kijken ze dan naar hun eigen spiegelbeeld. Soms ziet iemand mij - mijn haar licht nogal op achter het donkere glas - en soms zwaait zo iemand dan maar. Ik zwaai terug, voel mij voor even de koningin van de crosstrainers. Mannen wanen zich nogal eens ongezien, alsof het buiten voor mij even donker is als voor hen binnen. Zo’n man blijft dus kijken, zolang hij voor het raam loopt. Ha, ik kan langer naar hem kijken dan hij naar mij! Hij is een docent, een reiziger, een man op weg naar de supermarkt. En ik ben Lois Dodd*, de kunstdocent wier eigen werk pas groots werd tentoongesteld toen ze 85 was. Ze schildert ramen, en het licht dat op de wereld achter het raam valt. Het valt op een open ruimte - zoals achter mijn raam - op bomen, gebouwen, op een heel bos, op het raam van een schuurtje, op het wapperende wasgoed aan de lijn. Rode lakens! Die zullen niet in de wasmachine naar vlekkerig roze verkleuren door een rode sok.
Over sokken gesproken: Ik trof een orthopeed die pas aan opereren denkt als het me niet meer lukt om mijn sokken aan te trekken. Dat heb ik zo voor elkaar, hoor: Een maand lang minimaal bewegen en kijk nou eens, ik kan mijn sokken niet meer aantrekken! Eh. Dat ga ik dus niet doen. Zelfs als jij belooft elke ochtend langs te komen om mij mijn sokken aan te trekken, ga ik dat niet doen.
*Lois Dodd heeft momenteel een expositie in het Haagse Kunstmuseum: ‘Framing the ephemeral'.