Ik open als ik dicht
donderdag 12 augustus 2021
Ik open als ik dicht…
Nieuwsgierig loop ik de ruimte binnen van een nieuw geopend cultuurhuis.
Een totaal nieuw gebouw, weliswaar opgezet in de oude bouwstijl van de omgeving,
trekt iedere voorbijganger’s aandacht. Ook die van mij.
En als het past in mijn gevoel, dan moet ik de binnenkant ook gaan “proeven”.
Pas dan weet ik of het me past om er in de toekomst vaker een kijkje te willen gaan nemen.
Ik kom binnen in een grote, hoge ruimte waar het dak gedragen wordt door enorme houten knoestige balken.
Kijk, dat is de 1e positieve score voor mij. Deze aanblik past geheel bij het buitenaanzicht
en geeft voor mij daardoor rust.
Ik land ter plekke in mezelf, in de ruimte en voel de behoefte om in alle rust alle verder aanwezige ruimten en kunstenaars te gaan verkennen.
Mijn geplande wandeling mag even gaan wachten.
Ik bekijk rustig, aandachtig alle diverse kunstwerken.
Van glasblaas werk, schilderijen, metalen kunstwerken tot wat alledaagse kunstboeken.
Ik kan veel interessant, bijzonder vinden. Ik vind beslist niet alles mooi, maar dat hoeft ook niet van mezelf.
Op het moment dat ik weer de trap afdaal naar de benedenruimte, de ingang/uitgang, kijk ik om wat voor reden nog even om naar boven en zie een zin geplakt op een rand die me acuut midden op de trap stil laat staan:
“ Ik open als ik dicht…”
“ Weet je? Jij doet me denken aan een oester “
Ik kijk de man tegenover me verbijsterd aan. Doe ik mijn best hem het één en ander te vertellen over mijn verleden en dan vergelijkt hij mij met een oester??
“ Je gedraagt je zo tenminste. Je bent zo gesloten als een oester. Je vertelt me slechts feiten. Ik moet alle betekenisvolle informatie uit je trekken, terwijl ik waarneem dat er een wereld aan doorleefde verhalen in je voorbijgaat. Ga schrijven. Ik denk dat dan anderen/ik zo de kans gaan krijgen je te leren kennen “.
Ik kijk in de ogen van mijn therapeut en zie zijn oprechte zoektocht naar hoe hij me gaat bereiken op dieper niveau, zodat hij me kan gaan bijstaan in mijn proces.
Dit moment uit het verleden schoot door me heen toen ik daar midden op die trap stond te staren naar die zin.
Ik zou die zin hebben geschreven kunnen hebben.
Immers mijn gedichten hebben mij mijn leven lang me laten openen. Naar mezelf toe en later naar anderen. Schrijven/reflecteren is iets wat veel later ook een plek kreeg in mijn openingsproces.
Ik liep terug naar boven, naar de ruimte waaronder deze zin stond en ging écht in gesprek met de daarbij horende kunstenaar.
Ik ervoer direct een soort van thuiskomen bij deze man en ervoer dat dat ook wederzijds was.
Zó apart, maar vooral zó mooi zo’n ervaring.
Voor mij was de boodschap duidelijk: Het wordt weer tijd om bewust naar binnen te gaan, zodat ik weer kan gaan dichten en schrijven en mezelf kan laten zien en ervaren.
Waarom ik dit alles schrijf?
Omdat ik in ieder geval mezelf pas echt kan laten zien als ik écht van binnenuit open.
Er wordt hier vaker gesproken over wat en hoeveel je van jezelf zou moeten laten zien.
Dat is uiteraard voor ieder persoonlijk om in te vullen, maar ik ben iig zelf pas bereid te investeren in een relatie als de ander minimaal de intentie heeft zich te willen openen.
Soms…
Soms doet een mens z’n jasje uit.
Neemt plotseling een spontaan besluit,
zichzelf te willen laten zien.
Aan wie wil kijken en bovendien…
wil voelen naar die ander.
Zo’n mens doet met vereende krachten,
waarnaar velen van ons smachten.
Hij toont de wereld wat in ons allen schuilt,
terwijl hij Schoonheid voor zijn jas verruilt.
©
geplaatst door Hope - 1607 keer gelezen
Vorige berichten
Potjeslatijn
Op ieder potje past een dekseltje. Voor de potjes in mijn keuken gaat dat doorgaans wel op. De potjes en deksels zijn redelijk standaard en vaak uitwisselbaar. Ik kan bovendien ervan uitgaan dat wanneer een potje vandaag bij het deksel past, dat het ook morgen nog het geval zal zijn. Die voorspelbaarheid is een hele geruststelling. Ik ben ook vertrouwd met de inhoud van mijn potjes. Ik weet welke ingrediënten ik moet combineren om er een behoorlijke maaltijd mee mee op tafel kan krijgen. Met sommige ingredienten moet ik behoedzaam omgaan, dat heb ik allemaal wel onder de knie. Per slot van rekening heb ik tijd genoeg gehad om dat allemaal te ontdekken. Mijn verzameling potjes is in de loop der jaren behoorlijk uitgedijd, maar desalniettemin overzichtelijk, alles heeft zijn plek gekregen.
In spreekwoordelijke zin is het een ander verhaal. Potje-vindt-dekseltje mag dan opgaan voor twintigers – vooropgesteld dat die redelijk ongeschonden door de puberteit heen zijn gekomen – maar als vijftig- zestig- zeventigplussers zijn we net als die keuken, ieder van ons een hele verzameling potjes gevuld met verhalen en ervaringen. En op sommige potjes zit ook al een stevig deksel – de kunst is dan juist om het deksel er ooit nog eens vanaf te krijgen, zodat de inhoud verwerkt kan worden. Onze eigen potjes zijn ons vertrouwd, we weten wat er in zit en hoe we ermee moeten omgaan. Maar de potjes die een ander meebrengt, daar moet je maar het beste van hopen.
De vele jaren die mensen feitelijk nodig hebben om elkaars provisiekast te leren kennen en daarmee mooie mengsels te creëren is ons vaak niet gegund. Begrijpelijk ook, want je kunt van te voren niet weten of dat überhaupt kans van slagen heeft. Maar als je nog niet van elkaar weet welke potjes een ander meebrengt, van welke potje je kunt proeven en welke je nog maar even dicht moet laten, dan moet je maar net de mazzel hebben dat je het juiste dekseltje losdraait. En daarna weer, totdat je ook eens een potje kunt breken. En omgekeerd is dat natuurlijk ook het geval. Anders maak je er een potje van. Dat is dus bijna onvermijdelijk.
Potjes met gedistilleerde levenservaring, levenslessen ook, is een voorstelling van zaken die bekend is geworden door de tovenaarswereld van Harry Potter - die naam komt ook niet uit de lucht vallen: potjes met dromen, angsten, verlangens. Vaak een geheimzinnige, duistere inhoud die bedoeld is om geheim te blijven, of in elk geval in de private sfeer, maar in een fantasiewereld loopt het uiteraard anders en aan het eind komt alles goed. Joanne Rowling had het idee overigens weer, althans dat vermoed ik, van Roald Dahl’s GVR. De vriendelijke reus die dromen verzamelt in glazen potjes en de fijne dromen naar slapende kinderen blaast met zijn dromentrompet. De potjes met foute dromen zijn rood en die met goede dromen zijn blauw of groen. Was het maar zo eenvoudig.
In de zevende hemel
Vorige week was er iedere avond een kerstfilm op tv. Meestal zijn die films mierzoet, dus ga ik daar niet naar kijken. Maar ach, eentje om alvast een beetje in kerstsfeer te komen kan geen kwaad. Zoals vaak het geval is, was de plot overbekend. Een jonge, knappe prins die incognito een lief, mooi burgermeisje ontmoet.
Zij werkt in een banketbakkerszaak met heerlijke bonbons, chocola en gebak. Hij wordt straal verliefd op haar. Zij weet uiteraard niet dat hij een prins is en hij geniet daar met volle teugen van. Deze plot zou prima kunnen passen in de boekjes van de Bouquetreeks, de hoofdpersonen daar zijn zonder uitzondering ook jong en knap. Meestal zijn het twintigers, hooguit begin dertig jaar. Ze leven in een droomwereld die veel mensen aanspreekt.
Wat me soms opvalt in de datingwereld, dat er nog best vaak gedroomd wordt van de perfecte man of droomvrouw, waardoor je je ineens in de zevende hemel waant. Alleen zijn wij ongeveer veertig jaar ouder dan de hoofdpersonen in die tv-films. Ik denk ook weleens aan die boeken van de bouquetserie als ik in het profiel van een man van 70+ lees : ik wil de sterren van de hemel vrijen met haar. Zij, ook 70 zou graag in zijn sterke armen willen verdwijnen.
Als je zoiets opschrijft voel je je in je hoofd misschien ook wel weer twintig jaar. In werkelijkheid zijn velen ons niet meer zo soepel en lenig. Twee tot drie dagen spierpijn lijkt me na zo'n woeste vrijpartij niet denkbeeldig. Daarom vind ik intimiteit een veel beter woord. Intimiteit kent vele gradaties. Van een arm om je heen, tot knuffelen, elkaar teder aanhalen. Wat daar verder nog van komt zie ik later wel weer...
Door het raam
Tenminste twintig minuten, zo lang moet ik dit volhouden van mezelf. Mijn benen draaien rond en rond, mijn armen bewegen in hetzelfde ritme heen en weer. Crosstrainer, zo heet dit ding. Het staat voor het grote raam, naast de loopbanden, en er zitten knopjes op waarmee ik de draaicirkel kan vergroten en verkleinen. Die draaicirkel moet natuurlijk groter, steeds groter - wat goed is voor de heup, voor de heupen. En goed voor mijn moreel.
Het raam van de sportschool is van donker glas, het soort glas dat de wereld van binnen naar buiten gezien helder maakt, en de wereld van buiten naar binnen juist donker. Binnen, daar wordt serieus getraind: Het aardige echtpaar, de grijze man met het buikje, de hockey meisjes, de behulpzame Engelsman, de man die zijn drinkfles alvast op zijn volgende toestel zet, de donkere jonge vrouw in het wijde, witte trainingspak. Ze straalt stijl en klasse uit, deze vrouw, en ze zegt nooit wat. Totdat ze verschrikkelijk hard niest in de toiletruimte achter de kleedkamer. ‘Did I frighten you’, vraagt ze helemaal betraand om het hoekje van de deur. ‘No, you amazed me. I didn’t know you could sneeze that loud’. Ze lacht, en we wensen elkaar ‘a nice day’ als ik naar huis ga.
En buiten, buiten op het plein, daar lopen de scholieren, de reizigers met hun rolkoffers en hun rugtassen, de vaders en moeders met hun kinderwagens en hun boodschappentassen. De scholieren dragen zwarte puff jacks op grijze joggingbroeken - behalve die ene prachtige jongen. Die jongen draagt een wijd uitstaand capuchonjack tot net boven zijn blote navel. Ze lijken elke dag vijf euro mee te krijgen om van te lunchen, de scholieren. Genoeg voor een plastic zakje met twee croissantjes, een blikje energiedrank en een zak chips. Eetze, kinders! De jongens kijken niet naar het raam van de sportschool, de meisjes wel - en aan het even verschikken van hun haren te zien, kijken ze dan naar hun eigen spiegelbeeld. Soms ziet iemand mij - mijn haar licht nogal op achter het donkere glas - en soms zwaait zo iemand dan maar. Ik zwaai terug, voel mij voor even de koningin van de crosstrainers. Mannen wanen zich nogal eens ongezien, alsof het buiten voor mij even donker is als voor hen binnen. Zo’n man blijft dus kijken, zolang hij voor het raam loopt. Ha, ik kan langer naar hem kijken dan hij naar mij! Hij is een docent, een reiziger, een man op weg naar de supermarkt. En ik ben Lois Dodd*, de kunstdocent wier eigen werk pas groots werd tentoongesteld toen ze 85 was. Ze schildert ramen, en het licht dat op de wereld achter het raam valt. Het valt op een open ruimte - zoals achter mijn raam - op bomen, gebouwen, op een heel bos, op het raam van een schuurtje, op het wapperende wasgoed aan de lijn. Rode lakens! Die zullen niet in de wasmachine naar vlekkerig roze verkleuren door een rode sok.
Over sokken gesproken: Ik trof een orthopeed die pas aan opereren denkt als het me niet meer lukt om mijn sokken aan te trekken. Dat heb ik zo voor elkaar, hoor: Een maand lang minimaal bewegen en kijk nou eens, ik kan mijn sokken niet meer aantrekken! Eh. Dat ga ik dus niet doen. Zelfs als jij belooft elke ochtend langs te komen om mij mijn sokken aan te trekken, ga ik dat niet doen.
*Lois Dodd heeft momenteel een expositie in het Haagse Kunstmuseum: ‘Framing the ephemeral'.